Pieter Breugel |
Van alle oeroude volksfeesten wordt één er nog vrij algemeen gevierd: carnaval. De christelijke kerk heeft het niet willen of kunnen uitroeien. Het gaat terug tot de oude mysteriefeesten: de strijd tussen de god van het kwaad en die van het goede, tussen winter en zomer, tussen duisternis en licht, tussen ons voertuig-ik en ons onvergankelijke Zelf.De Germanen hadden in het prille begin van de lente uitbundige vreugdefeesten. De Zon keert terug in het leven van de aarde, om de onder doeken verborgen godin van de aarde te eren. Allen waren vol verwachting, er was nergens strijd, men kleedde zich met nieuwe kleren, wierp doeken om het hoofd.Om klokslag 12 in de vastennacht gaat het uitbundige carnavalsfeest over in de ingetogenheid van aswoensdag. Een tijd van vasten en versterving, van voorbereiding op het hoogfeest van Pasen begint. En dan kunnen wij Hem beleven als de verheerlijkte Zonnegeest op de berg Tabor. Het oude mysteriefeest van carnaval vertelt ons dat we elkaar hernieuwd mogen ontmoeten. Onze menselijke verschijning, ons fysieke voorkomen, onze hebbelijk- en onhebbelijkheden zijn slechts voertuigen, schepen op de aardse levenszee. Het woord carnaval komt van carrus navalis: scheepswagen, of carrus nervalis: wagen van nieuwkeus. Met het verkleden wil men uitdrukken: ‘Kijk, dat wat ik áánheb, wat jullie zien met je lichamelijke ogen, is niet het belangrijkste. Probeer mij-Zelf te zien.’ Door het verkleden beleven wij sterker ons Zelf, ons betere Ik, want wat ik ook draag, welke rol ik ook speel – Ik blijf mijn eigen onvervreemdbare Ik.Wij verbergen met carnaval gedurende een korte tijd onze eigen persoon achter een andere persona (masker). Niet om ons Zelf te vergeten en de ‘bloemetjes’ buiten te zetten, maar om de moed op te kunnen brengen in de ‘Faselnacht’, de vruchtbare nacht, onze maskers af te rukken en in eerbied en bewondering elkaar werkelijk te zien. Hiertoe zijn wij alleen in staat door de kracht van de weder-kerende Christus.
Website Vrije School Venlo
Carnaval - een piepjong feest met oeroude wortels
Het huidige carnaval met de bijbehorende rituelen is relatief jong, hoewel men in de Middeleeuwen al sprak van de ’vastenavondviering’: aan de vooravond van de vastentijd (die voorafgaat aan Pasen) vierden de mensen nog één keer luidruchtig feest met veel spijs en drank. De zevende zondag vóór Paaszondag is carnavalszondag.
De vele Prinsen Carnaval nemen op carnavalszaterdag of -zondag voor drie dagen op rituele wijze de macht van de burgerlijke autoriteiten over in dorpen en steden en vieren met hun ’onderdanen’ de tijdelijke vestiging van hun narrenrijk.
Carnavalsvierders verkleden zich en nemen in een driedaagse carnavalsroes bezit van de straat en de cafés. Op één van de carnavalsdagen trekt de optocht door de straten, de zegetocht van Prins Carnaval. En op carnavalsdinsdag rond middernacht wordt in veel plaatsen in een collectief afsluitingsritueel afscheid genomen van het narrenrijk en zijn Prins. Carnavalsmascottes en symbolen worden dan verbrand, begraven of verdronken. Op aswoensdag wordt het dagelijkse leven weer opgepakt.
De machtsovername van Prins Carnaval wordt grondig voorbereid, door de vele carnavalsverenigingen in Nederland. Het ‘voorseizoen’ begint al op 11 november (de elfde van de elfde). Prins Carnaval verschijnt alvast ten tonele, in publieke zittingen worden de burgerlijke autoriteiten op de korrel genomen, een carnavalslied wordt tot volkslied van dat jaar gekozen en de carnavalsstemming wordt opgebouwd.
Er zijn twee historische visies op het carnavalsfeest. Volgens de eerste is het een van oorsprong heidens lentefeest. Koning Winter moest verdreven worden en ruim baan maken voor de Vruchtbaarheid. In de middeleeuwen zou de katholieke kerk dit heidense feest gekerstend hebben en opgenomen in de liturgische jaarkalender.
Volgens de tweede theorie was de rooms-katholieke kerk de initiatiefnemer. Zij zou het feest in de Middeleeuwen hebben ingesteld om de drempel naar de vastentijd te verlagen. Carnaval was een ‘anti-schepping’, die de afkeuring van een leven met een puur aards karakter moest opwekken. Door de mensen enkele dagen heel concreet en aanschouwelijk te tonen én te laten ervaren wat het betekent als de duivel, heksen, narren, de anti-christ en het eigenzinnige in de mens regeren, had het feest een opvoedende functie voor de zogenoemde 'gewone gelovigen'.
In de zestiende eeuw kwam in Nederland een eind aan de openbare en massale carnavalsviering, vooral door de Reformatie. De vastenavond werd als een 'Roomsche superstitie' beschouwd, en met verboden de kop in gedrukt. Maar ook in het katholieke zuiden nam de deelname aan het feest af.
Met uitzondering van een aantal plaatsen in Limburg en Noord-Brabant waar in de negentiende eeuw de organisatie van carnavalsvieringen weer werd opgepakt, is de overgrote meerderheid van de carnavalsverenigingen opgericht na de Tweede Wereldoorlog.
Bron: Meertens Instituut
Carnaval - Fusien van de Ent
In de winter in de twaalf heilige nachten en in januari gaat Vrouw Holle
rond. Vrouw Holle: gebiedster over het rijk van het leven tussen geest en stof.
Zij waakt over de levende wezens voor zij geboren zijn, waakt over het zaad in
de grond. Over de levenskrachten vormkrachten of etherwereld waakt zij, waar de
dwergen, nimfen, elfen en vuurwezens werken. Naarmate de zon. stijgt en meer
kracht krijgt, worden ook de leven-vormgevende krachten in en om de aarde
actiever. Niet alleen in de aarde, ook in de mens. Er wil van alles gaan
ontstaan, ook in ons: lichamelijk, maar ook innerlijk willen we zelf actief
worden, allerlei vorm gaan geven: februari de maand van de schoonmaak, de reiniging
van buiten en van de ziel. De reiniging is ook nodig wanneer je iets nieuws wil
laten groeien.
En dan vieren we carnaval: een uitgelaten, warm gemeenschapsfeest, een feest
waarin je eens een heel andere persoon kan zijn dan gewoonlijk. Een feest waarin
je elkaar een spiegel voor kan houden, de waarheid zeggen. Een feest waarin de
draak gestoken wordt met alles wat normaal is. Dus een op z'n kop zetten,
uitschudden en zien wat er wezenlijk uit tevoorschijn komt.
Carnaval, het woord heeft vele mogelijke oorsprongen:
Game vale - vaarwel vlees - zei men vroeger, in verband met de vastentijd
erna.
Carne elevare - vlees optillen – i.v.m. de zondag vóór de vasten: Dominica
Carnelevalis.
Carrus navalis - de scheepswagen - de blauwe schuit in alle carnevals optochten
Al die mogelijkheden om het woord
carnaval uit te leggen, hebben zin, hebben met carnaval te maken.
Carnaval is een oeroud feest. In heel oude overleveringen van rituele
feesten vinden we ommegangen, vinden we 'scheepswagens', dansen en uitgelatenheid,
Onder andere in Babylon, Mesopotamië, Griekenland en hier in noord Europa.
Tacitus, de Romeinse geschiedschrijver, schreef in 98 v.C. hoe de godin Nerthus
over het water naar het land kwam en vrede, blijdschap en vruchtbaarheid bracht
op het land. P.C. Hooft vertaalde het zo:
"Ende daer is niet merklijx bij elk be onder, dan dat zij in't gemein
Nerthum, dat is de Aerde Moeder eeren, en waenen dat die zich met de
menschelijke dingen vermengt, zich onder de volken invoeren laat. In zeker
eilandt des Oceaens is't Kuische Bos, aldaer een gewijde waeghen, overdekt met
een kleedt, den welken aen te raeken slechts eenen priester toegelaten is. Die
verstaet het ende volght met groote eerbiedenis haer nae, die gevoert wort van
twee koeyen. Vrolijke daeghen zijn het dan: alle plaetsen in feeste, die zij
verwaerdight met haer' aankomst en herberghing. Z'en gaen niet ten oorloghe, laeten
de waepene af, alle ijzer is opgeslooten. Pais en rust zijn dan alleenlijk bekent,
dan alleenlijk bemint, totdat de zelfste priester de godin, verzaedight van't
verkeeren met de menschen, weder in de tempel levert. De waeghen thans, en de
kleeden, ende, zoo ghij't geleoven wilt, de godtheit zelf, wordt in een' heimelijke
meere, afgewasschen. Den dienst doen slaaven, die de zelfste meere terstondt
verzuypt….”
Rudolf Steiner zei over de mededeling van Tacitus, dat deze jaarlijkse
Nerthus cultus bij de Germaanse volkeren eigenlijk een herinnering was aan het
afdalen van de mensenziel in het lichaam: de herinnering aan het eerste
incarneren van de zuivere mensenzielen. Het ongeborene komt over het water
uit de wereld van het stromende, bewegende - op het land: zal vaste vorm
aannemen. Tacitus noemt Nerthus: d'aerde moeder. En zo heeft zij ook een voortzetting
in Vrouw Holle, die de ongeboren zielen onder haar rokplooien heeft.
Voor meer informatie kijk op:
http://www.zonnejaar.nl/
Hier vindt jij o.a, ook een artikel van Mirjam Chamuleau over de schilderij van Bruegel hierboven, en wat hij daarin heeft uitgebeeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten